Basisbegrippen skiën
  1. Piste
    Hier ski je vanaf: een pad dat gemarkeerd en geprepareerd is om op te skiën. In Nederland hebben we een piste op de rolbaan, outdoorbaan of de sneeuwhal.

  2. Pizzapunt
    De basispositie waarbij je ski's in een V-vorm staan, met de punten naar elkaar toe. Dit helpt je om af te remmen of gecontroleerd te skiën en is ideaal voor beginners om skiën te leren.

  3. Prikken
    Het voortbewegen met behulp van je skistokken, vooral op vlakke stukken.

  4. Kanten
    Dit zijn de zijkanten van je ski's en gebruik je om grip te krijgen en bochten te maken. Pas op, want deze zijn scherp!

  5. Parallel Skiën
    Dit is de volgende stap na de welbekende pizzapunt. Hier heb je de ski's netjes naast elkaar staan.

  6. Assenparalleliteit
    Dit is heel belangrijk bij het parallel skiën. Hierbij zijn de hoeken die jij met je lichaam maakt (zoveel mogelijk) gelijk aan de helling.

  7. Carven
    Een manier van skiën waarbij je scherpe, vloeiende bochten en laaaange bochten maakt. Hierbij moet je de randen van je ski's gebruiken.

  8. Pannenkoekenlift
    Een type sleeplift met een plat, schotelvormig plateau waarop je staat en omhoog wordt getrokken.

  9. Stoeltjeslift
    Een lift met een zitje waarbij je zittend omhoog wordt gebracht naar het begin van de piste. Toch lekker comfortabel tijdens de afdalingen. In Nederland komt dit alleen voor in sommige sneeuwhallen.

  10. Shuss fahren
    Dit betekent recht naar beneden skiën zonder te draaien of te controleren. Veel onervaren skiërs gaan zo naar beneden en dat is precies de reden dat jij begint met een veilige basis!

Publicatiedatum: 08-08-2024